Azzu Mijn Vraag

 

Herinnert u zich Bob Bleijenberg? Niet? Hij was de schrijver van ‘Azzu mijn vraag…’, maar dat zegt u misschien ook niets. De meeste lezers noemden zijn rubriekjes namelijk gewoon ‘Gijsjes’.

Bob Bleijenberg werd in 1906 geboren aan de Steenweg, waar hij 26 jaar bleef wonen. Later zou hij in Oog in Al gaan wonen. Na de HBS ging hij als stadsverslaggever werken bij de Utrechtse Courant. Hij schreef voor deze krant artikelen over de geschiedenis van Utrecht en een reeks artikelen over Wijk C toen deze wijk in de dertiger jaren deels werd afgebroken. Populair werden zijn “Zijlichtjes”, langs-de-straat-stukjes over Utrecht.

Na de oorlog begon hij als medewerker bij het in 1946 opgerichte Utrechts Katholiek Dagblad dat later Het Centrum zou gaan heten. Ook voor deze krant schreef hij historische artikelen over de stad Utrecht en langs-de-straat-stukjes, onder de titel “Van alles wat uit de Stad”.

In 1963 ging hij werken voor Het Stadsblad. Een jaar later vroeg de hoofdredacteur hem om korte babbeltjes in Utrechts dialect te gaan schrijven. En zo begon “Azzu mijn vraag…”, een rubriek over het dagelijkse leven in een Utrechtse volksbuurt gezien door de ogen van bewoner Gijs. Hij beschreef de kleinschaligheid van het leven in een volksbuurt met de daarbij behorende verbondenheid en burenruzies, het harde leven, de vrolijkheid, de schaamte, de nuchterheid en het standsbewustzijn. Soms waren de stukjes hilarisch, soms meelijwekkend, maar altijd herkenbaar. Het werd een doorslaand succes. De rubriekjes werden uitgeknipt en verzameld in plakboeken of opgestuurd naar familieleden in het buitenland. Gijs en de door hem beschreven personages werden de verpersoonlijking van de Utrechters uit een volksbuurt en waren voor veel Utrechters springlevend. Dat bleek in 1968, toen Gijs in de rubriek in het ziekenhuis belandde. Wekenlang werd Het Stadsblad overladen met brieven en beterschapkaarten met het verzoek om deze door te sturen naar Gijs.

Gijs beschreef regelmatig zijn huwelijk met Mien. Het was duidelijk dat de twee zielsveel van elkaar hielden en samen de grootste lol hadden, maar dat ook vaak sprake was van onbegrip. Een bekende openingszin van Gijs luidde: “Vrouwe kenne sukke stómme dinge doen”, waarna hij uitgebreid beschreef wat Mien nu weer verkeerd had gedaan.

Hun zoon Keessie en buurjongen Dikke Bertussie waren kwajongens waar geen greintje kwaad in stak. Zij kwamen vaak ongewild in de problemen. Zo beschreef Gijs dat de twee jongens zagen hoe een man met witte verf een kruis op enkele bomen plaatste. Dat vonden de jongens erg mooi staan, dus zij haalden ongemerkt een pot verf uit de schuur en versierden ook andere bomen met een wit kruis. Als gevolg hiervan werden enkele gezonde bomen gekapt, voordat duidelijk werd dat er iets niet klopte. Gijs was vervolgens als de dood dat hij aansprakelijk zou worden gesteld voor de schade.

Ook Opa werd regelmatig door Gijs opgevoerd. Hij leek nog het meeste op de meesterlijk door Leen Jongewaard vertolkte opa uit ‘Ja Zuster, Nee Zuster’. Hij had moeite om zich aan te passen aan de nieuwe tijd en klaagde doorlopend, maar was soms ook uitermate geestig en had een zeer scherpe tong. Opa ging al jaren naar dezelfde ouderwetse barbier in de Ballemakerstraat (Loeff Berchmakerstraat), waar de tijd leek te hebben stil gestaan en knippen en scheren slechts twee kwartjes kostte. Maar tijden veranderen. De barbier was overleden, de kapperszaak werd een snackbar en Opa verhuisde naar een bejaardentehuis aan de Lek. En dus kwam Opa voor het eerst bij een moderne kapper, die gevestigd was in een monumentaal pand. Tijdens de knip- en scheerbeurt ging het gesprek over de nadelen van een oud pand aan het water, waarbij ook ter sprake kwam dat er zelfs een stuk zeep was aangevreten door een rat. Na afloop moest Opa f 3,75 afrekenen. Opa legde met een stalen gezicht drie guldens en drie kwartjes neer en zei dat hij wel wist hoe de kapper van die rat kon afkomen: “Je fankem, settem innen stoel, je knippum en scheertum en je rekent hem drie fijfenseufentig. Latem dan maar los, want hij komp gegarendeerd nóóit meer terug!”.

Andere regelmatig terugkerende personages waren Alie Kwas ‘die so goed terech gekomme is’, juffouw Fezoele ‘met de moeielukke foete’ en mevrouw Kraak, die te vergelijken was met Hyacinth Bucket uit de televisieserie ‘Schone Schijn’ en meestal als lijdend voorwerp van een verhaal werd opgevoerd. Dat laatste gebeurde bijvoorbeeld in ‘De Bijstandsjas’. Opa mocht van de directrice van het bejaardentehuis een nieuwe winterjas gaan halen. Hij liet zich echter afschepen met een heel opzichtige jas, omdat hij gevoelig was voor het argument dat hij dat best kon hebben omdat hij nog zo jong oogde. “U loop foor schandaal”, zei Mien en zij besloot om zelf een nieuwe jas voor Opa te kopen en de ‘kloonsjas’ naar de uitdragerij van juffrouw Haverbeen te brengen. Twee weken later zag Mien opeens het echtpaar Kraak lopen en meneer Kraak droeg de jas van Opa. Om u weer even in de sfeer van de ‘Gijsjes’ te brengen, neem ik de rest van de rubriek letterlijk over:

Mien, die foret raam stong, gavven schreeuw en riep: Kom nóú es kijke. Wij allemaal foret raamp en ja hoor: et was de fisgraat fan Opa, die Kraak anse lijf had. Juffrouw Kraak sag ons en woof lachend. Dan stook se de straat over, metter man achter der an. Hij had een grote vers opgestoke segaar tusse se lippe. Wij gonge allemaal naar de deur en juffrouw Kraak zee: As me dochter somps komp, willu dan segge datte we só terug binne? Effe een blokkie om, met dat mooie weer…

Mooie jas hebbu daar an, zee ik teuge die Kraak metse segaar. Medeen gaf Mien mijn stiekum een schup tege me schene.

Ja, zee juffrouw Kraak: Me man had wéér opslag gehad en ik zee gaai nou es naar een góéie zaak en een móóie, degelijke jas kope. Dan ben je wel een pet met geld kwijt, maar ik seg altijd Góédkoop is dúúr…!

Wat krijge we nou?...!

Want Opa was naar vore gestap. Hij kon der haas niet bij maar hij stook se hand tusse de revers fan Kraak se fisgraat en graaide naar se binnezak.

Blijf fammelijf! Schreeuwde Kraak, maar toe fiel se segaar uitse mond en de fonke spatte opse nieuwe jas en juffrouw Kraak begon in paniek teuge der man se jas te slaan metter handtas en Mien stong an der vader te rukke en Keessie stong der gillend omheen te danse.

En dan stook Opa triomfantelijk ze zakschaartsie omhoog.

Dat haddik in de binnezak famme jas late sitte toedie naar de uitdragert gebroch wier, zee Opa teuge et ferblufte echpaar. Ik was an dat schaartsie gehèch…

Ja, zee Mien: Opa stóng die jas niet. Hij waster net een kloon mee. Maar bij u man pastie wel… Ik hepter een knaak foor gekrege, en wie weet wattat mins fan Haverbeen der u nog foor hep late betale…

Jan, zee vrouw Kraak bits teuge der man: Raap je segaar op en dóórlope…

Ja, die Mien fan mijn, die ken so stóm uitte koets komme valle azzu mijn vraag… 

 

 

Bert van Zantwijk

 


Reacties

Bert van Zantwijk
10 jaar geleden

Hi René,

Hier het verhaal IJSSIE. Ik hoop dat je er iets mee kan.

Die kindere fan teugeswoordeg...!
Hebbie bij ons in de straat so'n Iteljaanse IJs-Selon en ik staai daar an de tonebank rusteg mijn ijssie op te ete...
...Kompter een meissie binne fannen jaar of nege.
Segse teuge die Iteljaander achter de tonebank: Een sjokeladeijslollie!
Die Iteljaander grijp inse ijskas en wilder die sjokeladeijslollie geve.
Segse: Nee... ik hep toch maar liever een ijshorentsie...
Die Iteljaander doette ijslollie weer in se ijskas, grijp een horentsie, later een bal ijs in glije, en geeftie an dat kind.
Dat meissie neemp medeen een lik metter tong en loop onderdewijl naar de deur...
Roep die Iteljaander: Hé zus, je mot nog betalio!
Keertat meissie der eige om en segse verwonderd: Wattán?
Nou, seg die Iteljaander: Dat horentsie, daje daar in je hande hep, dat hebbie toch nog niet betaald?
Nee, segtat meissie: Dat hóéf ook niet, want dat horentsie hebbik geruild foor die sjokeladeijslollie!
Segtie Iteljaander kwaad: Jawel, dat klóp!
Maar die sjokeladeijslollie hebbie toch óók niet betaald?
Segtat meissie: Nee, da's nogal wiedes! Die hebbik toch ook niet genóme? Die hebbie toch weer in je kas gedaan?...
Die Iteljaander stong metse mond ope na te denke wattie dáár nou weer op segge mos. En onderwijl liep dat meissie rustig de deur uit en de hoek om...
En ik mot u eerlijk bekenne: op tát monument haddik óók niet gewete wat ik segge mos, azzu mijn vraag...

René Dijkstra
11 jaar geleden

Ben een geboren Utrechter maar al 37 jaar geleden
70km veder op gaan wonen één verhaal van Azzu mijn vraag is mij altijd bij gebleven nl. "IJssie".
Wij zijn afgelopen jaar met een snackwagen op de los wal onderaan de Ketelbrug gaan staan, daar hebben wij ook een Facebook site voor aangemaakt.

op Facebook "De Burgerij"

En na een warme dag en veel ijs verkocht te hebben, heb ik het verhaal "IJssie" in het uteregs op de site gezet veel leuke reacties op gehad.
Ik kende het verhaal natuurlijk niet meer letterlijk maar hier volgt mijn versie:

IJssie,

Twas hastikke mooi weer vandoag veul klante an de kar gehad woar, komp ter een jochie van een joar of tien haluf eluf an de friesert en seg mag ik un ijslollie ik pak dat ijssie en wil die geve,
segtie nee ik heb tog liever een sjokelade ijssie.
Doet ik die ijslollie weer in de friesert en pak een sjokelade ijssie en geeftum an dat jochie.
Dat mannegie liktur an en loop weg, seg ik tegenum hé je mot nog betoale, keertie sich om en seg wattán?
Nou seg ik dat sjokelade ijssie dat je in je hánde heb dát hebbie nog niet betoald!, nee segt dat mannegie dát hoef ok nie, want die ijslollie heb ik geruilt foor dat sjokelade ijssie.
Seg ik weer tegenum ja dát klop wel moar die hebbie ok nie betoald.
seg dat jochie nee, da’s nogal wiedes die hebbik tog ok nie genome, die hebbie weer in de kas gedoan!
Ik wis effe nie wát ik doar op moes segge, en dat kereltsie liep gewoon door met se Magnum.

Wát ben ik tog ok un guppekop.

Wij hebben een jaar later natuurlijk veel meer volgers misschien gebruik ik het verhaal dit seizoen nog wel een keer.

Gr, René Dijkstra.







Reactie plaatsen