Langzaam maar zeker krijgt Rob de Wit weer energie. Voor de derde keer herstelt de voormalige linksbuiten van FC Utrecht, Ajax en Oranje van een hersenbloeding. En wéér zal het lukken, zegt ie, want aan veerkracht heeft het hem nooit ontbroken. ”Ik zie altijd een oplossing.’’
Rob de Wit: Ik mag niet mopperen
”Je kunt blijven emmeren over dingen die je niet meer kunt, maar ik keer het liever om. Ik kan nog zoveel wél. Een normaal gesprek voeren bijvoorbeeld, al praat ik wat trager dan een ander. Ik zag het afgelopen jaar Kristen Nygaard en Wim Ruska op tv. Nou Rob, dacht ik toen, je mag niet mopperen.’’
Rob de Wit zit niet gauw bij de pakken neer. Na zijn derde hersenbloeding, in januari, probeert hij zijn leven weer op orde te brengen. Achter de geraniums zitten kan altijd nog. Later, als ie heel oud is. “Ik ben een doener, geen denker. Vroeger al. Het afgelopen half jaar kon ik alleen even niet meer doen wat ik gewend was te doen: kijken naar m’n zoontje bij JSV bijvoorbeeld, dammen, zwemmen, bridgen, wedstrijdje Ajax, of FC Utrecht. Ik was gewoon te moe.’’
Hij stond deze winter in de keuken en voelde meteen nattigheid. Tintelende tenen; elk gerucht werd versterkt tot een schel, knisperend geluid. ,,Ik heb het twee keer eerder meegemaakt, in 1986 en in 1993, dus ik vermoedde meteen dat het weer mis was. Dat was een dreun op m’n kop, ja. Na twaalf jaar ga je er niet zo snel meer van uit.
Heel af en toe denk ik: waarom ik? Waarom niet die kinderverkrachter? Maar verbittering duurt bij mij nooit lang. Ik grom even, da’s alles. Het heeft namelijk geen zin. Ik word er niet beter van. Mijn energie stop ik liever in mogelijkheden dan in onmogelijkheden. Dat kost me niet veel moeite. Ik ben geen moeilijke jongen. Ik accepteer wat me is overkomen,want er is geen alternatief, en dan ga ik liever op zoek naar oplossingen. Punt.’’
Rob de Wit was een bovenmodale linksbuiten, eerst bij FC Utrecht, daarna bij Ajax en het Nederlands elftal. Het is moeilijk voor te stellen dat een hele generatie hem al niet meer kent - behoudens misschien van tv-herhalingen en dvd-banden. Zo lang is het alweer geleden dat hij met sierlijke dribbbels en vernuftige stiftjes de stadions in vervoering bracht.
Zomer 1986, op zijn 22e en dus in de bloei van zijn leven, werd de voetballer tijdens een vakantie in Spanje getroffen door een hersenbloeding. Was het daar nou maar bij gebleven, want De Wit leek razendsnel te herstellen. ‘s Winters zat hij alweer op negentig procent toen ie besloot voor de laatste tien procent naar Zweden te gaan. Hij onderging daar een geavanceerde laserbehandeling, bedoeld om de kans op een herhalingsbloeding te minimaliseren. Baat het niet, dan schaadt het niet, hadden de artsen nog gezegd. Maar de laserschade juist rond de oorsprong van de bloeding bleek uiteindelijk onherstelbaar.
”Foutje,’’ pleegt De Wit te zeggen over die medische misser. ,”Wat moet ik dan? Het is gebeurd. De film is niet terug te draaien. Ik heb nooit trek gehad me te verdiepen in de details. Geen juridische toestanden. Je gaat ervan uit dat doktoren verstand van die dingen hebben. Ik trainde weer gewoon mee met Ajax en dacht al aan m’n comeback. Maar toen ineens, maanden later, begon mijn motoriek te haperen. Het lichaam deed niet meer wat mijn hersens wilden. Een eenvoudige oefening als poortje-springen kostte me al moeite. Mijn teamgenoot Ronald Spelbos was de eerste die het me gewoon vertelde. ‘Je kunt beter stoppen, Robbie’. Dat klonk hard, maar het was goed dat iemand het durfde uit te spreken. Ikzelf had het natuurlijk ook wel in de gaten, maar ik wilde er niet aan.’’
Kort daarop kreeg hij moeite met praten, en traden er problemen op bij lopen en schrijven. De neergang ging sluipend. “Een geluk bij een ongeluk was dat ik me bij Ajax goed had verzekerd. Dat kwam door Marco van Basten. Na mijn eerste wedstrijden voor Ajax op het Amsterdamtoernooi had een goede kennis het me ook al geadviseerd. Hij zag me tackles ontwijken, maar je kunt niet elke doodschop voor zijn natuurlijk. Marco dacht wel na over dat soort zaken. Hij haalde me over de streep.
Toch heb ik de WAO-uitkering elke maand nodig. Ik heb altijd gedacht dat de WAO-uitkering voor een profvoetballer na z’n 35e omlaag zou gaan. Frank Rijkaard heeft dat toen voor mij laten uitzoeken, en het bleek reuze mee te vallen. Ik zak niet af naar bijstandsniveau en kan lekker in mijn appartementje blijven wonen. Ik denk vaak: het is maar goed dat ik toen bij Ajax zo’n mooi salaris had. Voor hetzelfde geld was ik op mijn 17e timmerman geworden. Dan had mijn uitkering er iets anders uitgezien.’’
– Timmerman...?
,,Ik zat op het gymnasium, maar de brandweer heeft me onmiddellijk van het dak gehaald. Ik hield me überhaupt niet bezig met m’n toekomst. Ik dacht alleen maar aan voetbal. Later moest ik de dienst in. Pas in het tweede elftal van FC Utrecht dacht ik: misschien kan ik wel profvoetballer worden. Dat was een jongensdroom, maar nooit gedacht dat die droom voor mij was weggelegd. Achteraf vind ik het stom dat ik op school nooit iets heb uitgevoerd. Het is goed dat veel profclubs tegenwoordig aan studiebegeleiding doen. De kans is zo ongelooflijk klein dat je doorbreekt als voetballer. En dan nog. Kijk naar mij. Nou ben ik een extreem voorbeeld, maar hoe veel jongens raken niet geblesseerd of worden afgedankt en kunnen vervolgens nergens meer op terugvallen? Geen opleiding, geen toekomst. Ik vind dat clubs daar heel strikt in moeten zijn. Ook als je een supertalent in huis hebt. Als zo’n jongen er op school met de pet naar gooit, moet je hem van de lijst afvoeren. Dat gebeurt bij Ajax. Dan gaat ie maar naar een andere club. Een uitzondering kun je ten opzichte van de rest niet maken.
In mijn tijd keken ze niet zo nauw. Voetbal was alles voor me. Het kwam als kind geen seconde in me op een training over te slaan. In die zin heb ik dus ook geen offers gebracht om prof te worden. Het was een lot uit de loterij. Ik voelde me een zondagskind. Je staat er natuurlijk niet bij stil dat het in één seconde afgelopen kan zijn.’’
Na zijn afkeuring wilde De Wit een sandwichzaak beginnen in Amsterdam. Door problemen met de gemeentelijke bureaucratie liep dat spaak. Op de betreffende plek mocht niet worden gefrituurd. Nadat hij in 1993 opnieuw was getroffen door een hersenbloeding schikte De Wit zich in het onvermijdelijke: een tweede carrière lag niet meer in het verschiet. “Het zijn processen waar je doorheen moet. Het vervelendste van die periode was dat ik mijn rijbewijs kwijtraakte. Dat was in 1995. Dankzij de auto was ik nog onafhankelijk. Maar het werd onverantwoord. Ik ben eens door agenten aangehouden toen ik naar mijn auto liep; ze dachten dat ik dronken was. Mijn reactievermogen was ook ontoereikend. Zelf merk je dat ook wel, maar je wilt het niet merken. Dat moeten anderen voor je beslissen. Ze hadden het grootste gelijk van de wereld. Sindsdien zit ik op de fiets. Een fiets met drie wielen. Ieder mens heeft gevoelens van schaamte. Ik ook. Die moest ik wel even overwinnen voordat ik met die rare driewieler de straat op durfde. Maar er zat niks anders op. Na verloop van tijd raak je gewend. Dan ben je alleen maar blij dat je tenminste zelf de boodschappen nog kunt doen. Ik woon op mezelf. Mijn ouders, mijn broer die fysiotherapeut is en mijn zus wonen allemaal op vijf minuten hier vandaan. Ik eet vier keer in de week bij mijn ouders. Zelf koken zou wel gaan, maar ik ben wat huiverig. Ik sta niet stabiel op m’n benen en de oog-hand-coördinatie is niet geweldig. Ik heb geen zin met een hete pan in m’n hand onderuit te gaan.
Ik kan goed tegen alleen zijn. Dat heb ik van mijn vader. Zeg nooit nooit, maar ik ben dan ook niet op zoek naar een relatie. Ik ben heel erg op mijn hoede. In 1986, toen ik die hersenbloeding kreeg, woonde ik samen. Rond mijn tweede hersenbloeding was ik getrouwd met de moeder van Robin. Ik zit niet te wachten op een derde tik. En, om met Cruijff te spreken, ‘elk nadeel heb zijn voordeel’. Ik vind het wel lekker dat ik mijn eigen tijd kan indelen. Ik kan de hond uitlaten wanneer ik zin heb. Ik heb aan niemand verantwoording af te leggen, ik heb alle tijd van de wereld. Ik weet niet eens meer wat stress is.’’
Behalve Gerald Vanenburg heeft Rob de Wit aan de voetballerij geen vrienden overgehouden. “Dat hoeft ook niet. Als ik bij Ajax, FC Utrecht of het Nederlands elftal kom, schud ik genoeg handen. Laatst heb ik nog met Marco van Basten gegeten. Altijd leuk om even bij te kletsen. Voetbal is niet meer alles voor me. Een paar jaar geleden nog sloeg ik geen live-wedstrijd op Canal+ over. Nu wel. De interesse is aan het verflauwen.
Ik heb voor FC Utrecht gescout, ik heb punten gegeven voor De Telegraaf. Dat is alweer lang geleden. Ik moet er niet meer aan denken. Mijn energie steek ik liever in een woensdagmiddagje keepen in de zaal en in Robin. Hij woont bij zijn moeder hier in Nieuwegein en elke week zoekt ie me op. Hij is keeper. Na de zomer ga ik weer gezellig naar hem kijken bij JSV. Ik heb het afgelopen half jaar niet veel kunnen doen. Dat zijn de naweeën van de derde bloeding, die inderdaad weer is ontstaan in dezelfde zone.
Angst? Wat koop ik voor angst? Ik kan er beter voor zorgen dat ik mijn leven zo ga indelen dat de kans op weer een herhaling afneemt. Dat betekent: nóg rustiger aan doen. Nog rustiger zwemmen, nog rustiger fietsen, me niet meer vermoeien. Niet te veel aan m’n kop. Nederlands kampioen dammen word ik toch niet. Het feit dat ik geen ambities meer heb, maakt me niet treurig. Welnee. En daar heb ik geen geestelijke bijstand voor nodig. Nooit behoefte aan gehad. Ik los het liever zelf op. Al zou ik in een rolstoel zitten, dan nog zou ik de grenzen opzoeken van wat ik nog wél zou kunnen.
Ik leef godzijdank in Nederland en niet in Sri Lanka, ik noem maar een dwarsstraat. Je zal daar zijn zoals ik ben. Dan ben je aan de goden overgeleverd. Hier kankeren de mensen altijd over de gezondheidszorg. Maar weet je hoe het er in een ontwikkelingsland aan toegaat? Ondanks mijn handicap heb ik gewoon een mooi leven.’’
Eerder geplaatst op voetspoor.nl
Reacties
Reactie plaatsen